Ezekiel 18

1Verder geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 2Wat is ulieden, dat gij dit spreekwoord gebruikt van het land Israëls, zeggende: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden der kinderen zijn stomp geworden?
 Wat is ulieden, Dat is, wat reden hebt gijlieden om dit spreekwoord te gebruiken? Alsof Hij zeide: Ik heb u geen oorzaak daartoe gegeven.
,
 spreekwoord gebruikt Zie boven Eze 12:22 .
,
  van het land Israëls, Dat is, van de inwoners des lands; zie Gen 6:11 .
,
 De vaders Dat is, de vaders hebben de zonde gedaan en de kinderen moeten de straf dragen. Aldus hebben de Joden den Heere zeer onbeschaamd van ongerechtigheid beschuldigd.
,
 tanden der kinderen Dat is, onze tanden.
3Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zo het ulieden meer gebeuren zal, dit spreekwoord in Israël te gebruiken!
 zo het ulieden Hij loochent sterkelijk en met een eed dat zij de gelegenheid niet lang zouden hebben om dit lasterlijk spreekwoord te gebruiken; want zij zouden haast met zulke gruwelijke plagen overvallen worden, dat een ieder oordelen, ja hun eigen conscientiën getuigen zouden, dat zij om hun eigen zonden geplaagd werden.
4Ziet, alle zielen zijn Mijne; gelijk de ziel des vaders, alzo ook de ziel des zoons, zijn Mijne; de ziel, die zondigt, die zal sterven.
 zielen Dat is, mensen; zie Gen 12:5 .
,
 zijn Mijne; Dat is, behoren mij toe; te weten omdat Ik hun Schepper en onderhouder ben. Hieruit besluit God dat Hij niemand met straffen ongelijk kan doen, dewijl Hij hun allen goedgedaan heeft met hen te scheppen, en doorgaand goeddoet met hen te onderhouden; maar dat Hij alleen straft die zondigen, en dat niet omdat Hij zijn schepsel, maar de zonde haat, en tegen hem die ze doet een rechtvaardig Rechter is.
,
 zal sterven Dat is, zal de straf harer zonden dragen, te weten òf in deze wereld, òf in het toekomende oordeel.
5Wanneer nu iemand rechtvaardig is, en doet recht en gerechtigheid;
 doet recht en gerechtigheid; Dat is, leeft naar de geboden der eerste en tweede tafel, hetzij in een publiek of privaat leven; zie Gen 18:19 .
6Niet eet op de bergen, en zijn ogen niet opheft tot de drekgoden van het huis Israëls; noch de huisvrouw zijns naasten verontreinigt, noch tot de afgezonderde vrouw nadert;
 eet op de bergen, Te weten van hetgeen den afgoden geofferd is, en vervolgens met de afgoderij gene gemeenschap heeft. Want op de bergen, gelijk ook in de bossen en onder de groene bomen, hadden zij hunne altaren, waarop zij den afgoden offeranden deden, 1Ki 11:7 ; Isa 65:7 ; Hos 4:13 ; van welke zij dan ook een deel aten en met hunne vrienden versmulden, Deu 32:38 ; Jdg 9:27 ; Psa 106:28 ; 1Co 8:1 , 1Co 8:4 , enz.
,
 tot de drekgoden Te weten om dien godsdienstige eer te bewijzen, overmits zij gemeenlijk in hoge plaatsen staan; alzo onder vs.15; het tegendeel is zijne ogen op te heffen tot God, die in den hemel is; Psa 123:1 .
,
 verontreinigt, Te weten door overspel. Zie deze manier van spreken, aldus vol gesteld, onder Eze 23:17 .
,
 de afgezonderde vrouw Dat is, die afgezonderd moest zijn van de bijslaping van haren man, als zij hare maandstonden had, op lijfstraf. Zie Lev 15:24 , en Lev 18:19 , en Lev 20:18 , met de aantekening.
,
 nadert; Te weten om die te bekennen. Zie Gen 20:4 .
7En niemand verdrukt, den schuldenaar zijn pand wedergeeft, geen roof rooft, den hongerige zijn brood geeft, en den naakte met kleding bedekt;
 geeft den schuldenaar Zie de wet hiervan Exo 22:26-27 .
,
 geen roof rooft, Dat is, niemand het zijne, òf door straatschenderij, òf onder den schijn van het recht ontweldigt. Zie dezelfde manier van spreken onder vs.12, 16, 18, en Eze 22:29 .
8Niet geeft op woeker, noch overwinst neemt, zijn hand van onrecht afkeert, waarachtig recht tussen den een en den anderen oefent;
  Woeker . . . overwinst Zie van deze woorden woeker en overwinst, Lev 25:36 .
,
 waarachtig recht Hebreeuws, recht, of gericht der waarheid doet tussen den man, tegen den man; dat is, recht oordeelt en handelt tussen den een en den ander. Hetwelk geschieden moet niet alleen van degenen, die in een publiek ambt gesteld zijn, maar ook in het private leven.
9In Mijn inzettingen wandelt, en Mijn rechten onderhoudt, om trouwelijk te handelen; die rechtvaardige zal gewisselijk leven, spreekt de Heere Heere.
 Mijn inzettingen wandelt, Vergelijk 1Ki 11:33 , en de aantekening.
,
 om trouwelijk te handelen; Hebreeuws, om waarheid of trouw te doen. Zie Pro 12:22 .
,
 gewisselijk leven, Hebreeuws, levende leven; dat is naar ziel en lichaam behouden worden. Alzo onder vs.17, 19, 21.
10Heeft hij nu een zoon gewonnen, die een inbreker is, die bloed vergiet, die zijn broeder doet een van deze dingen;
 inbreker is, Zie Psa 17:4 .
,
 broeder doet Dat is, naaste. Zie 2Ch 11:4 .
,
 deze dingen; Hebreeuws, uit een van deze dingen; te weten die verboden zijn. Anders, die zijnen broeder [iets anders] doet dan, enz. Te weten van die goede werken, die recht tevoren vermeld zijn. Of van de inzettingen en rechten Gods, van welke in het voorgaande vs.9 gesproken is.
11En die al die dingen niet doet; maar eet ook op de bergen, en verontreinigt de huisvrouw zijns naasten;
 al die dingen niet doet; Te weten, die geboden zijn. Anders, geen van die dingen doet.
,
 eet ook op de bergen, Zie boven vs.6.
12Verdrukt den ellendige en den nooddruftige, rooft veel roofs, geeft het pand niet weder, en heft zijn ogen op tot de drekgoden, doet gruwel;
 rooft veel roofs, Hebreeuws, rooft roven; dat is, doet veel geweld om zijnen naaste veel te ontnemen; vergelijk boven vs.7, en onder vs.18.
,
 geeft het pand niet weder, Zie boven vs.6.
,
 gruwel; Door gruwel wordt zeer dikwijls in de Heilige Schriftuur verstaan de afgoderij; zie boven Eze 8:6 , en de aantekening. Waarom ook de afgoden gruwelen worden genaamd, 2Ki 23:13 , en afgoden der gruwelen, boven Eze 16:36 .
13Geeft op woeker, en neemt overwinst; zou die leven? Hij zal niet leven, al die gruwelen heeft hij gedaan; hij zal voorzeker gedood worden; zijn bloed zal op hem zijn!
 voorzeker gedood worden; Hebreeuws, zal stervende gedood worden; of met den dood gedood worden; te weten, òf hier naar het lichaam door middel van mensen, of hierna door Gods rechtvaardig oordeel, naar lichaam en ziel.
,
 bloed zal op hem zijn Hebreeuws, bloeden; dat is, hij zelf is de oorzaak van zijnen dood. Zie Lev 20:9 .
14Ziet nu, heeft hij een zoon gewonnen, die al de zonden zijn vaders, die hij doet, aanziet, en toeziet, dat hij dergelijke niet doet; 15Niet eet op de bergen, noch zijn ogen opheft tot de drekgoden van het huis Israëls, de huisvrouw zijns naasten niet verontreinigt;
 Niet eet op de bergen, Zie boven vs.6.
16En niemand verdrukt, het pand niet behoudt, en geen roof rooft, zijn brood den hongerige geeft, en den naakte met kleding bedekt;
 het pand niet behoudt, Hebreeuws, geen pand pandt; panden heet hier niet: pand nemen, maar het pand behouden en niet wedergeven, gelijk dit af te nemen is boven uit de tegenstelling van vs.7, alwaar staat: Geeft den schuldenaar zijn pand weder.
17Zijn hand van den ellendige afhoudt, geen woeker noch overwinst neemt, Mijn rechten doet, en in Mijn inzettingen wandelt; die zal niet sterven om de ongerechtigheid zijns vaders; hij zal gewisselijk leven.
 hand van den ellendige afhoudt, Versta, de hand, die geweld en onrecht doet, dat is, die zijne hand afwendt van den armen geweld en onrecht aan te doen; hetwelk boven vs.8, heet, zijne hand van onrecht afkeren.
,
 hij zal gewisselijk leven Hebreeuws, zal levende leven.
18Zijn vader, dewijl hij met onderdrukking onderdrukt heeft, des broeders goed geroofd heeft, en gedaan heeft, dat niet goed was in het midden zijner volken; ziet daar, hij zal sterven in zijn ongerechtigheid.
 met onderdrukking onderdrukt heeft, Dat is, wredelijk verdrukt heeft, te weten met geweld of bedrog. Zie Pro 14:31 .
,
 des broeders goed geroofd heeft, Dat is, zijns naasten, gelijk boven vs.10. Hebreeuws, des broeders roof.
19Maar gijlieden zegt: Waarom draagt de zoon niet de ongerechtigheid des vaders? Immers zal de zoon, die recht en gerechtigheid gedaan heeft, en al Mijn inzettingen onderhouden, en die gedaan heeft, gewisselijk leven.
 gijlieden zegt Namelijk gij Joden, die het voorgemelde spreekwoord gebruikt, boven vs.2. God valselijk beschuldigende dat Hij de kinderen om der vaderen misdaden straft; gij, zeg ik, antwoordt mij aldus, waarom? enz. Zo voorkomt de profeet hier hetgeen de boze Joden op zijn voorgaande leer antwoordden.
,
 waarom Dit zijn de woorden der Joden, alsof zij zeiden: Waarom zegt gij dat, te weten dat de Zoon niet draagt de misdaad van zijn vader, dewijl het tegendeel aan ons blijkt; die met oorlog, om onzer vaderen wil, gestraft worden?
,
 ongerechtigheid des vaders? Ongerechtigheid is hier genomen voor de straf der ongerechtigheid, alzo in het volgende; zie Lev 5:1 . Hebreeuws, draagt niet de zoon in, of van de ongerechtigheid, enz. en alzo in het volgende.
,
 Immers zal de zoon, Dit is het wederantwoord en de wederlegging, die God door zijn profeet aan de Joden geeft, verklarende dàt de vrome niet gestraft wordt om den goddeloze, en dat deze zijn eigen straf draagt.
20De ziel, die zondigt, die zal sterven; de zoon zal niet dragen de ongerechtigheid des vaders, en de vader zal niet dragen de ongerechtigheid des zoons; de gerechtigheid des rechtvaardigen zal op hem zijn, en de goddeloosheid des goddelozen zal op hem zijn.
 De ziel, die zondigt, Zie boven vs.4.
,
 de zoon zal niet dragen Versta dit van zulk een zoon, die de ongerechtigheid zijns vaders niet navolgt. Anders blijven vast de dreigementen, die wij lezen Exo 20:5 , en Deu 5:9 .
,
 de gerechtigheid des rechtvaardigen zal op hem zijn, Dat is, de genadige beloning der gerechtigheid en goede werken zal hem geworden. Van het woord gerechtigheid, vergelijk Gen 30:33 , en de aantekening; idem zie Psa 24:5 , en Psa 85:14 , en Psa 112:9 ; Isa 58:8 .
,
 de goddeloosheid des goddelozen zal op hem zijn Dat is, de rechtvaardige straf, die de goddeloze verdient, zal op hem komen. Zie boven vs.19, het woord ongerechtigheid.
21Maar wanneer de goddeloze zich bekeert van al zijn zonden, die hij gedaan heeft, en al Mijn inzettingen onderhoudt, en doet recht en gerechtigheid, hij zal gewisselijk leven, hij zal niet sterven.
 doet recht en gerechtigheid, Zie boven vs.5.
,
 gewisselijk leven, Hebreeuws, levende leven.
22Al zijn overtredingen, die hij gedaan heeft, zullen hem niet gedacht worden; in zijn gerechtigheid, die hij gedaan heeft, zal hij leven.
 Al zijn overtredingen, Dat is, gene zijner overtredingen zullen gedacht worden. Zie van deze manier van spreken 1Ki 11:34 .
,
 hem niet gedacht worden; Of, tegen hem. Zie Psa 79:8 . De zin is dat zijne overtredingen den Heere niet bewegen zullen om hem te straffen. Het is menselijkerwijze van God gesproken; alzo Isa 64:9 ; Jer 14:10 ; Heb 10:17 ; vergelijk boven Eze 3:20 .
,
 in zijn gerechtigheid, Versta, niet omdat zijne gerechtigheid zulks uit haar eigen waarde verdient, maar omdat God haar alzo uit genade, om den wil van zijnen Zoon, beloont; Rom 4:4 .
23Zou Ik enigzins lust hebben aan den dood des goddelozen, spreekt de Heere Heere; is het niet, als hij zich bekeert van zijn wegen, dat hij leve?
 enigszins lust hebben Hebreeuws, lustende lust hebben; deze vraag loochent sterkelijk. Zo is de zin dat Hij geenszins belust is, of door enigen lust gedreven, om den goddeloze te doden. Want ofschoon Hij besloten heeft den onboetvaardige te straffen, nochtans is eigenlijk zijn doel niet het verderf van zijn schepsel, maar de openbaring zijner gerechtigheid; Rom 9:17 . Ten anderen, hier is eigenlijk gesproken van den dood van den goddeloze, die zich bekeert, en niet van degenen, die zich nimmermeer bekeren, gelijk de voorgaande en volgende woorden uitwijzen; alsof God zeide: Gijlieden meent dat Ik zo belust ben om te vernielen en te doden, dat Ik ook den goddeloze, die zich bekeert, niet wil sparen, noch zijne bekering voor aangenaam houden; maar dat is ene lastering, en verre van mij.
,
 is het niet, Te weten dat Ik lust en welgevallen hieraan heb? Deze vraag verzekert sterkelijk dat de bekering van den goddeloze Gode zo aangenaam is, dat de bekeerde gewisselijk leven zal, en dat Hij geenszins lust heeft om den bekeerden goddeloze te doden; vergelijk onder vs.32, en Eze 33:11 . Anders: [heb Ik] niet daarin [lust] dat hij zich bekere, enz.; Eze 33:11 zijn de Hebreeuwse woorden wat anders gesteld dan hier.
,
 wegen, Te weten boze wegen, dat is, kwaad leven, hetwelk een boze weg genaamd wordt; 1Ki 13:33 ; 2Ki 17:13 ; Jon 3:10 , enz.
,
 leve? Dat is, mijne straffen ontga en behouden worde.
24Maar als de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid, en onrecht doet, doende naar al de gruwelen, die de goddeloze doet, zou die leven? Al zijn gerechtigheden, die hij gedaan heeft, zullen niet gedacht worden; in zijn overtreding, waardoor hij overtreden heeft, en in zijn zonde, die hij gezondigd heeft, in die zal hij sterven.
 rechtvaardige zich afkeert Zie boven Eze 3:20 .
,
 niet gedacht worden; Dat is, zullen God niet bewegen om die te belonen en hem van de straf vrij te houden; zie boven Eze 3:20 ; vergelijk Act 10:4 .
25Nog zegt gijlieden: De weg des Heeren is niet recht; hoort nu, o huis Israëls! is Mijn weg niet recht? Zijn niet uw wegen onrecht?
 gijlieden Namelijk gij wederspannige Joden.
,
 De weg des HEEREN Dat is, de manier van doen, die God gebruikt in het regeren van den mens; zie van het woord weg alzo gebruikt, Deu 32:4 , en Psa 25:10 ; idem vergelijk Pro 6:6 .
,
 is niet recht; Dat is, niet naar den eis der gerechtigheid gepast of geschikt. Anders: niet recht gemaakt, of effen, of recht gewogen. Zij wilden zeggen dat God gene gelijkheid hield tussen de straffen en de zonden, dat Hij den een zwaarder strafte dan den ander, en dat Hij den een de zonden vergaf en den ander niet, enz. Dit waren gruwelijke lasteringen.
,
 onrecht? Dat is, niet zo zij behoren, noch recht opgewogen in de weegschaal der gerechtigheid.
26Als de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid, en onrecht doet, en sterft in dezelve, hij zal in zijn onrecht, dat hij gedaan heeft, sterven.
 daarin sterft, Te weten zijn boze wegen, van welke in vs.25 gesproken is.
27Maar als de goddeloze zich bekeert van zijn goddeloosheid, die hij gedaan heeft, en doet recht en gerechtigheid, die zal zijn ziel in het leven behouden;
 zijn ziel in het leven behouden; Dat is, zichzelven, te weten door in den weg, die ten leven leidt, trouwelijk te volharden. Want het is Gods wil dat degenen, dien Hij uit genade om Christus de kroon der gerechtigheid belooft, daartoe komen door den weg der gerechtigheid; Eph 1:4 , en Eph 2:10 ; Tit 2:11-14 .
28Dewijl hij toeziet, en zich bekeert van al zijn overtredingen, die hij gedaan heeft, hij zal gewisselijk leven, hij zal niet sterven.
 toeziet, Dat is, zorgdraagt dat hij in zijne zonden, die hij nu gevoelt en bekent, niet blijft steken. Zie zeer gelijke betekenis van het woord zien, 1Ki 12:16 , en boven vs.14.
29Evenwel zegt het huis Israëls: De weg des Heeren is niet recht. Zouden Mijn wegen, o huis Israëls, niet recht zijn? Zijn niet uw wegen onrecht?
 De weg des Heeren is niet recht Zie boven vs.25.
30Daarom zal Ik u richten, o huis Israëls! een ieder naar zijn wegen, spreekt de Heere Heere, keert weder, en bekeert u van al uw overtredingen, zo zal de ongerechtigheid u niet tot een aanstoot worden.
 zijn wegen, Zie Gen 6:12 .
,
 aanstoot worden Dat is, een oorzaak van uw val en verderf. Vergelijk boven Eze 7:19 , en de aantekening.
31Werpt van u weg al uw overtredingen, waardoor gij overtreden hebt, en maakt u een nieuw hart en een nieuwen geest; want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?
 Werpt van u weg al uw overtredingen, Dit bevel en het volgende geven te verstaan wat wij schuldig zijn te doen, en niet wat wij uit onszelven kunnen doen, maar bidden moeten dat wij het door de genade desgenen, die het beveelt, mogen doen; Psa 51:12 ; Jer 31:18 ; Joh 15:5 .
,
 maakt u een nieuw hart Verg. Eph 4:23 .
32Want Ik heb geen lust aan den dood des stervenden, spreekt de Heere Heere; daarom bekeert u en leeft.
 Ik heb geen lust aan den dood des stervenden, Dat is, Ik heb geen lust dat iemand onboetvaardig sterve en verga, maar dat hij bekeerd zijnde, leve. Vergelijk boven vs.23.
,
 leeft Dit bevel begrijpt in zich een sterke belofte, dat zij zekerlijk leven zullen, die zich van harte tot God bekeren; zie Psa 37:4 , en Pro 3:25 .
Copyright information for DutSVVA